De hele zaterdagochtend
brachten we door op de ranche. Het is een attractie wat nog wel wat mensen
trekt, op een gegeven moment zelfs hele bussen, maar wij waren er om 9 uur als
eerste en hadden alle tijd (en aandacht) van het personeel. Het was geweldig
voor de kinderen met voor ieder wel wat; Aimee mocht `s ochtends als eerste de
paarden halen en aaien. Kevin vond de ijzersmid helemaal geweldig, zeker toen
die een spijker voor hem ging maken. De smid-werkplaats is nog helemaal
origineel. Daarna gingen we naar het indianendorp waar onze niet-verlegen
kindjes vragen afvuurden op de aardige indiananmevrouw, die ons ook nog een een
gelukskadootje gaf. Een van de hoogtepunten, zeker voor Aimee, was een ritje
met de postkoets over de ranche. We zaten allemaal buiten, op de top van de
koets. Dit was zo indrukwekkend, dat dit nog een paar keer werd nagespeeld door
Aimee en Kevin. Er staan namelijk op het terrein verschillende oude koetsen, en
één van de kinderen klom erop terwijl de andere het paardje speelde. Isabelle
en ik lagen in het zonnetje in het gras de boel te observeren.
Toen Kevin en Isabelle
terug naar de camper waren gegaan, regelde Aimee met een brede smile nog een
ritje in de postkoets, dit keer niet erop maar erin. Als een kleine koningin.
De lol was nog niet
voorbij, want toen we gingen spelen bij het riviertje werden Kevin en Aimee
vriendjes met een aantal Candese kinderen. Deze hadden grote banden waarin ze
het snel stromende riviertje afdreven. Kevin en Aimee mochten ook een paar
keer, tot hun groot plezier.
We hadden lunch op de
ranch en daarna gingen we weer op pad. We hadden een rit van twee uur op de
planning staan naar het stadje Hope, door de schitterende Fraser canyon. Terug in het dorpje Cache Creek moesten we echter eerst water dumpen, water bunkeren en
benzine tanken. Dat duurt wel even met zo`n grote bak!
Het was een prachtige
rit. En jawel, na een tijdje zagen we onze tweede beer in het wild. Dit keer
wel van veraf; er stond een beer op een eilandje te vissen. Asls we in Jasper
niet een beer van zo dichtbij hadden gezien, was dit waarschijnlijk een
hoogtepunt van de dag geweest.
We stopte in Hell’s Gate, een nauw stuk canyon en
rivier waar inmiddels de machtige Fraser rivier zich doorheen perst. We gingen
met een kabelbaantje naar beneden naar de kolkende rivier (grappig; normaal ga
je met een kabelbaan omhoog). De naam Hell’s
Gate is gegeven door de ontdekker van deze kloof, jawel met de naam Fraser.
Toen hij de kolkende rivier vanuit zijn kano zag, kon hij slechts concluderen
dat dit waarschijnlijk de poorten naar de hel waren.
Een stukje verderop
stopten we bij Alexandra bridge, een
oude koets-brug, onderdeel van de Cariboo
Wagon road (waarvan Hat Creek range
een belangrijk onderdeel was).
We kwamen pas tegen zeven
uur aan in Hope en gingen daarom uit eten bij de Japanner. Toen we even later onze camping aan het Kawkawa lake binnenreden, schrokken we
eerst. Dit is alles wat er verschrikkelijk kan zijn aan een camping; hele
kleine plekken, druk en overvol. www.kawkawalake.net
Maar we hadden geluk; we
kregen een plekje aan het meer. Door onze camper afgesloten van het weggetje
creerden we ons eigen unieke plekje. De kinderen moesten uiteraard meteen naar
bed, maar Isabelle en ik hebben met kampvuur, onder een mooie sterrenhemel, aan
een prachtig meertje tussen de bergtoppen en met een flesje wijn en een doosje
chocolade, de wereldproblematiek doorgenomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten